Overslaan en naar de inhoud gaan Overslaan en naar de footer gaan Overslaan en naar de zoekbalk gaan Overslaan en naar de navigatie gaan

amn-talentscan

Tijdens het plaatsingsproces (entree en VeVa) maak je een AMN-talentscan in een computerruimte op school. Je hoeft je voor de AMN-talentscan niet voor te bereiden. We geven je graag enkele voorbeeldvragen om je een idee te geven.

De scan bestaat uit de volgende onderdelen:

  • Persoonlijke gegevens
  • Leerintelligentie (numerieke en verbale aanleg)
  • Logisch redeneren (redeneer- en evaluatievermogen)
  • Competenties
  • Beroepsbeeld

VOORBEELDOPGAVEN

1. Berekeningen 

Eén steen is 5 centimeter lang en 5 centimeter breed. Hoe lang is een rij van 12 stenen? Kies het juiste antwoord:

  • 5 cm 
  • 25 cm
  • 40 cm
  • 50 cm
  • 60 cm
  • 75 cm

(Het juiste antwoord is in dit geval 60 cm (5 cm x 12 cm))

2. Cijfers 

Rekensommen uitrekenen binnen een gestelde tijd van 20 seconden.
Voorbeeldopgave: 15 + 3 – 4 = ...
Kies hieronder het juiste antwoord.

  • 12 
  • 13
  • 14
  • 16
  • 17

(Het juiste antwoord is in dit geval 14, want: 15 + 3 = 18 en 18 – 4 = 14, dus 15 + 3 – 4 = 14)

3. Componenten 

Er wordt een voorbeeldfiguur gegeven. Deze bestaat uit twee bouwstukken. Naast het voorbeeldfiguur worden zes losse bouwstukken getoond. De leerling moet hieruit de twee bouwstukken kiezen, waarmee het voorbeeldfiguur kan worden gemaakt.

(In dit geval zijn de passende bouwstukken: bouwstuk 2 en bouwstuk 5.)

4. Figuren 

Eén afbeelding wegstrepen die niet bij de rest past.
"Welke afbeelding hoort niet in dit rijtje thuis?'

(In dit geval hoort afbeelding 3 er niet bij. In elke afbeelding staan een groot en een klein figuur, terwijl in afbeelding 3 juist twee figuren van gelijke grootte staan. Afbeelding 3 moet dan worden aangeklikt.)

5. Verschillen 

Alle figuren zijn precies hetzelfde, op één na. Welke figuur is anders? De leerling krijgt per vraag een bepaald aantal seconden.

(In dit geval verschilt het figuur in het derde vakje van de andere figuren. In dit figuur ontbreekt namelijk een zwart rondje, die in de andere figuren wel voorkomt.)

6. Woorden 

Een woord kiezen die het best in de zin past.
Voorbeeldopgave: 
Ons huis ...... verkocht.

  • heeft
  • mag
  • is
  • staat
  • gaat
  • kan

(In dit geval is het woord “is” het juiste antwoord, deze past het beste in de zin. Die wordt dan: “Ons huis is verkocht”) 

7. Woorden relateren 

Verbanden herkennen tussen gegeven woorden en op basis daarvan het juiste antwoord kiezen.
Voorbeeldopgave: 
Aardbei – Fruit 
Paprika – ….

  • appel
  • gezond
  • groente
  • rood

(Paprika moet op dezelfde manier samenhangen met één van de antwoordmogelijkheden, als dat aardbei met fruit samenhangt. In dit geval is het juiste antwoord dan “groente”. Aardbei is namelijk een fruitsoort en paprika is een groentesoort.)